Wanneer je het woord “uitzichtloos” opzoekt in de van Dale krijg je de volgende betekenis:
zonder vooruitzichten; = hopeloos. Daarnaast staat erbij dat het een bijvoeglijk naamwoord is.
Bijvoeglijke naamwoorden zijn vaak heel subjectief. Even simpel gezegd maar als je kijkt naar
woorden als: mooi, leuk, lief, lelijk, vies en noem maar op, ze zijn allemaal subjectief. Wat de
een mooi vindt, vindt de ander lelijk en ga zo maar door. Hetzelfde geldt voor het woord
“uitzichtloos”. Want wanneer is iets “zonder vooruitzichten”? En op welke termijn moeten er
dan geen vooruitzichten meer zijn? Is dat als het einde van de dag al te ver weg ligt om door te
kunnen komen of is dat als je geen plannen voor de toekomst meer kan maken doordat je
teveel in beslag wordt genomen door je psychische aandoening(en)? Allemaal vragen waar
moeilijk tot niet een eenduidig antwoord op te geven is.
Zolang ik me kan heugen, heb ik altijd een lichtje gezien in verte. Een lichtje dat nooit uit lijkt te
gaan, maar wat ik anderzijds wel al mijn hele leven het liefst vast zou willen pakken terwijl ik
daar uiteindelijk nooit in slaag. Voor diegene die de film “Finding Nemo” hebben gezien; in die
film zit een diepzeehengelvis. Het is een vis die bekend staat om zijn lampje. Dat lampje zweeft
altijd voor zijn ogen. Echter, het zit aan hemzelf vast en hij zal dus nooit in staat zijn dat lampje
vast te pakken. Dat is een beetje hoe voor mij dat lampje van hoop voelt. Het is altijd in het
zicht geweest maar ik ben nooit in staat (geweest) het vast te pakken of het te omarmen terwijl ik
dat wel heel graag zou willen. Voor mijn gevoel omarmen mensen die psychisch niet in de
knoop liggen met zichzelf dat lampje. Het lampje staat eigenlijk symbool voor het leven. Ik ben
daarentegen mijn hele leven al aan het rennen om het lampje (en dus het leven) te mogen
omarmen maar op één of andere manier ben ik er tot op heden niet in geslaagd. Maar omdat
dat lampje nog altijd brandt, vind ik het lastig om te zeggen dat het uitzichtloos is. Immers,
uitzichtloosheid zou een gedoofd lampje betekenen. Echter, de laatste anderhalf jaar schijnt het
wel steeds minder fel en op sommige momenten flikkert het lichtje ook even uit. Ik kan echter
nog niet zeggen dat het compleet is uitgedoofd. Daar staat wel tegenover dat de dagen steeds
meer een uitdaging worden en ik voor mijn gevoel steeds harder moet rennen. Daar is helaas
wel steeds minder energie voor want ik ren inmiddels al ruim 25 jaar onafgebroken en geloof
mij, dat sloopt je. Hoop lijkt daardoor voor mij wel een soort van onuitputtelijk, maar is dat het
ook? Onuitputtelijke hoop klinkt als iets magisch en iets moois, maar zo ervaar ik het lang niet
altijd. Ja het geeft je kracht maar anderzijds is het een dagelijks hopen dat de volgende dag wel
beter zal zijn. Om er dan de volgende dag achter te komen dat dat niet het geval is, integendeel
zelfs. Het altijd ervaren van hoop ervaar ik daarom tegelijkertijd als vloek en een zegen. Het
lijkt op een gebed zonder einde wat het wel uitzichtloos maakt maar (in mijn geval nog) niet
hopeloos. Maar wat als het (allang) hopen tegen beter weten in is? Zal ik altijd moeten blijven
rennen naar dat lampje en zal ik het nooit vastpakken (lees: nooit het leven kunnen omarmen)?
Eeuwige hoop is misschien ook wel dodelijk.