‘Ik heb me als een detective door zijn leven bewogen’
‘Waar hebben jullie het over?’, vraagt de dochter van psychiater Annerieke Luijendijk. Ze werpt een terloopse blik op de eettafel waar ik al een uur zit te praten met haar moeder.
‘We praten over euthanasie’, antwoordt Annerieke.
‘Oh, dat’, mompelt dochterlief. Ze kon vandaag lekker uitslapen en gaat onbekommerd in de keuken verder met haar voorbereidingen op een korte schooldag in Rotterdam.
Annerieke glimlacht: ‘De kinderen vinden het niet echt interessant, niet dat ze asociaal zijn of zo, maar ze zijn zo bezig met hun eigen leven. Dat is ook gezond.’
Ik kijk nog even naar de keuken. Het lijkt zo vanzelfsprekend. Boterhammen klaar maken, rugzakje om, een jonge meid onder een blauwe hemel op de fiets naar station Barendrecht voor een treinreisje naar Rotterdam. Ik heb hetzelfde fietstochtje een uur geleden ook gemaakt, genietend van veel groen, veel water, kronkelende dijkjes. Ik benoem tegenover Annerieke het contrast tussen dit alles en haar verhaal over de euthanasie die ze vorig jaar verleende aan een jonge man die naar eigen zeggen een doodswens had zolang hij zich kon herinneren.
Annerieke knikt, zegt dat de meeste mensen aan het leven hechten, ook als hun pad niet over rozen gaat. Maar: ‘Ik ben er echt van overtuigd dat het bestaan voor sommige mensen met zoveel psychisch lijden gepaard gaat dat je niet eindeloos van ze kan blijven verlangen om te blijven leven. Er zijn mensen, ook jonge mensen, die echt niet meer verder kunnen. Het past ons als psychiaters om dat onder ogen te zien.’
Luijendijk sprak op een congres van KEA over haar eerste euthanasie. Ze had weinig spreektijd, maar bracht de honderdvijftig aanwezigen in die korte tijd in haar ban met haar relaas. Ze vertelde over de vraag waarvoor ze gesteld werd toen ze moest beslissen of ze een jonge man op diens dringende en aanhoudende verzoek dood zou kunnen maken. Hoe zou ze over zichzelf denken als ze gehoor zou geven aan het beroep dat op haar werd gedaan? Hoe zouden anderen tegen haar aankijken? En wat waren haar afwegingen geweest toen ze na een zomer van nadenken besloot om het verzoek van haar patiënt in te willigen?
Ze sprak in de context van het felle debat dat in de beroepsgroep en daarbuiten wordt gevoerd na de bewering van een aantal psychiaters als zou er een groep ‘euthanasie-enthousiaste collega’s’ bestaan die zich zou beijveren om de wettelijke grenzen rond euthanasie wegens psychisch lijden op te rekken. In een brief aan het college van procureurs-generaal verzochten elf psychiaters en drie andere artsen om ‘een verkennend strafrechtelijk onderzoek’ in te stellen naar een euthanasie die in oktober 2023 was verleend aan een 17-jarige patiënte. De brief werd in april 2024 verstuurd en kwam kort daarna in de publiciteit.
‘Euthanasie mag niet je hobby zijn’, had een ondertekenaar in het tv-programma Dit is Thijs gewaarschuwd. Vergelijkbare bizarre termen werden gebruikt in interviews in de dagbladen.
Dit alles gebeurde enkele maanden nadat Luijendijk haar jonge patiënt euthanasie had verleend. Met haar woorden en haar lichaamstaal logenstrafte ze tijdens het KEA-congres, tegelijkertijd kwetsbaar en overtuigend de groteske beweringen van haar merendeels anoniem gebleven collega’s.
Ze reageerde in de pauze van het congres zonder aarzelen positief op mijn vraag of ik haar mocht interviewen, maar ik moest wel een paar maanden wachten voor ze tijd had voor een langdurig gesprek. Ze heeft, naast haar gezin, een druk bestaan als bestuurder en psychiater van een instelling die specialistische geestelijke gezondheidszorg biedt aan kinderen en jong volwassenen. Ook werkt ze als consulent bij een zorg- en leerboerderij voor orthopedagogiek in haar woonplaats Heerjansdam. Als vrijwilliger is ze lid van het landelijke opvangteam van Scouting Nederland dat bestuurders van scoutinggroepen hulp biedt bij heftige gebeurtenissen.
Isolement, trauma’s, autisme
Van al die drukte merk ik weinig als ik half juni met haar in haar dijkhuis zit te praten. Het eenvoudig ingerichte, lichte interieur straalt rust uit, mede dank zij het uitzicht op de lager gelegen tuin en het groene land daarachter. Annerieke is ontspannen, zit soms met opgevouwen benen op haar stoel tegenover me, neemt de tijd om haar woorden te kiezen, vaak uitgesproken met flinke denkpauzes, maar nu en dan ook snel en beslist. Haar handen ondersteunen voortdurend wat ze zegt. Het kost me geen moeite om terug te halen hoe ze een paar maanden eerder op het KEA-podium stond.
Ze vertelt in algemene termen over haar patiënt. Een jonge man dus, die wegens complexe psychische problemen al vanaf zijn puberteit woonde in de GGZ-kliniek waar ze indertijd werkte. Ze schudt haar hoofd na mijn vraag wat zijn voornaamste probleem was. ‘Er wás geen grootste probleem. Zoiets benoemen zou geen recht doen aan hoe moeilijk zijn leven in alle opzichten was. Isolement, autisme, trauma’s… Eenzaam, ja. Er waren heel weinig sociale contacten in zijn leven. Ik heb hem als jeugdpsychiater enkele jaren behandeld tot hij overgedragen werd naar een volwassenenpsychiater, een goede collega van me die me nu en dan vertelde hoe het met de patiënt ging. Niet zo goed, dus. Die jongen heeft na verloop van tijd zelf contact met me gezocht. Toen ik hem sprak vroeg hij recht toe recht aan of ik hem zou willen euthanaseren.’
Met een klein lachje: ‘Dat was al in zin twee. Pats, boem. Wil je me dood maken. Het verbaasde me niet echt. Zolang ik hem ken had hij die doodswens. Hij herinnerde zich geen tijd… Geen tijd waarin hij wél wilde leven. Zeker al op de basisschool werd hij beheerst door dat gevoel. De dood was altijd dichtbij. Hij heeft serieuze pogingen gedaan tot suïcide. Heel agressieve pogingen, die dodelijk hadden kunnen zijn. Hij heeft er blijvend letsel door opgelopen.’
Ze denkt na, corrigeert zichzelf. ‘Ik zei dat de dood altijd dichtbij was, maar er waren ook wel momenten waarin we het over het leven konden hebben. Hij heeft gezocht naar het leven. Echt álles gedaan om het te omarmen. Dat bewonderde ik in hem. Hij was daarin heel anders dan veel jongeren die ik heb ontmoet. Jongeren die zich voortdurend afzetten tegen het leven. Met hen kon je niet samenwerken. Dat zie je in de adolescentie vaak, verzet tegen alles en nog wat.’
Reddingssyndroom?
Ik vertel Annerieke over mijn interview met Mandy Cohen die zich had geërgerd aan de vele behandelaars die op haar doodswens steevast reageerden met hardnekkige pogingen om haar voor het leven te behouden. Mandy sprak over het reddingssyndroom.
‘Gôh’, zegt ze peinzend, terwijl haar dochter met een korte groet de deur uit gaat. ‘Reddingssyndroom… Kijk, in zo’n jeugdkliniek worstelt zeventig tot tachtig procent van de opgenomen jongeren met suïcidaliteit en zelfbeschadiging. Dus je bent er als behandelaar op uit dat ze misschien, dat is inderdaad een grote ambitie, dat ze misschien die wens loslaten, dat ze zichzelf veilig kunnen houden, dat ze in het gezin weer verder kunnen. Je probeert ze weer perspectief te geven. Maar…je hebt te maken met een veelvoud aan problematiek met heel veel trauma. Dat vind ik de hoofdmoot. Het zijn vaak jongeren die ingrijpende levensgebeurtenissen hebben meegemaakt die van invloed zijn op hoe ze naar zichzelf en de wereld kijken. Met heel veel wantrouwen. Heel veel. Met emoties die op en neer gaan.’
Ze schudt haar hoofd. ‘Bij deze jonge man waren zulke gebeurtenissen niet het probleem. Zijn ouders waren goede, liefhebbende mensen. Hij verloor in de jaren dat ik hem behandelde een goede vriendin door suïcide. Dat was weliswaar heftig voor hem, maar het heeft hem niet op ideeën gebracht. Hij was immers zelf al heel lang suïcidaal.’
Ik vraag of hij al in de jaren dat ze hem behandelde de mogelijkheid van euthanasie opwierp.
‘Dat kwam pas later, toen ik niet meer bij die instelling werkte. Via zijn volwassenenpsychiater heeft hij mij gevraagd of ik niet een keer langs wilde komen. Dat heb ik dus gedaan. Als mens gaat er dan van alles door je heen. Misschien zou hij me willen bedanken voor de goede zorgen van vroeger? Maar met mijn professionele verstand wist ik wel dat zijn autisme hem helemaal niet in staat stelde om zulke wederkerige dingen te doen. Deze jongen maakte alleen instrumenteel contact, om iets te verkrijgen. Het was echt tekenend voor hem dat hij een lijst had gemaakt van alle dokters die hij in zijn leven had ontmoet. Die was hij van A tot Z aan het benaderen. Ik weet niet op welke plaats ik stond, ik was gewoon aan de beurt.’
Weer met een lachje: ‘Dus daar zat helemaal niet iets in van ik vind jou wel een aardige dokter, ik denk dat jij het misschien wel kan. Dat zou je als mens wel leuk vinden, maar voor hem was het een puur functionele vraag. Ik kwam, denk ik, aan de beurt omdat zijn behandelaars hem niet wilden of mochten helpen. Het was op zijn kliniek toen beleid om zelf geen euthanasie te verlenen. Dat is inmiddels gelukkig veranderd.’
‘Zijn euthanasievraag kwam dus zoals zo vaak terecht bij het Expertisecentrum Euthanasie. Daardoor zijn de wachttijden ook zo lang. Het centrum is daar helemaal niet voor opgericht, het was immers bedoeld als kenniscentrum.’
Steun van collega’s
‘Die jongen heeft me zijn vraag twee jaar geleden gesteld toen ik hem voor het eerst opzocht. Na een maand sprak ik hem nog een keer om er zeker van te zijn dat hij bij zijn verzoek bleef. Ik zei tegen hem tijd nodig te hebben voor een antwoord. Dat ik voor mezelf moest uitzoeken of ik het wel of niet zou kunnen doen en wat ik daarvoor nodig zou hebben. Dat vond hij niet leuk, maar hij moest het er mee doen. Hij begreep het geloof ik ook wel. We hebben vooraf ook spelregels opgesteld. Eén ervan was dat we allebei altijd nee konden zeggen, een andere dat we elkaar niet onder druk zouden zetten. Op die regel heb ik wel een aantal keren bij hem terug moeten komen. Hij had écht haast.’
‘Ik heb mijn besluit in twee fases genomen. Eerst dus het denkwerk of ik het zou kúnnen doen. Ik heb toen veel steun ondervonden van mijn collega’s. Collega’s op mijn huidige werk, collega’s van de kliniek waar deze jongen in behandeling was, collega’s van mijn intervisiegroep. Niet zozeer steunend in de zin dat ze vonden dat ik het moest doen, maar gewoon dat we samen konden sparren, is dit het goede om te doen of juist niet.’
Ze pauzeert even. Dan, glimlachend: ‘De lokale collega’s, zeg maar. We hebben vaak gesproken over die uitzichtloosheid, het ondraaglijk lijden. Het ging over wat het hele traject met me zou doen als persoon en met mij als psychiater. Voor zover je dat van elkaar kunt scheiden. In dit onderwerp komen die dingen wel heel dicht bij elkaar hoor.’
Ze noemt haar levenspartner niet, constateer ik. Heeft ze met hem niet gewikt en gewogen?
‘Niet heel veel. Ik kreeg van hem gelukkig tijdens het hele traject veel aandacht en liefde, maar om het helemaal te begrijpen moet je echt wel psychiater zijn, de thematiek kennen.’
Is dat niet een soort eenzaamheid, vraag ik.
Beslist: ‘Nee, zeker niet. Voor mij niet. Ik zoek die steun bij anderen. Dat is niet alleen in dit stuk van mijn werk. Dat geldt ook voor al die gekkigheid die je als psychiater meemaakt in de crisisdienst, dat staat soms zo ver af van het leven dat je hier hebt. Je houdt dit werk vol omdat je leeft met mensen die dit allemaal niét meemaken.’
Heeft ze een religieuze achtergrond, die een rol speelde bij haar zelfonderzoek?
‘Ik ben gereformeerd opgevoed, niet streng, ik ging wel altijd met mijn ouders mee naar de kerk, maar het geloof speelt geen rol meer in mijn leven. Mijn achtergrond wel.’
Na een lange stilte: ‘Het leven heeft voor mij heel veel waarde.’
Ze denkt weer na. Ik houd mijn mond tijdens die onderbrekingen, kijk naar haar zoals ze daar tegenover me zit in haar zomerse kleren Ik denk aan mijn oudste zoon die een moeilijk jaar achter de rug heeft en een paar weken opgenomen is geweest in een GGZ-kliniek. Ik heb niet zo’n duidelijk beeld van de behandeling die hij kreeg, niet van de mate van betrokkenheid van zijn behandelaars. Het soort betrokkenheid dat Annerieke uitstraalt. Ik denk aan de moeder van een volwassen zoon die me in een eerder interview vertelde over een soort hop-on, hop-off tour die haar samen met hem van de ene naar de andere GGZ-instelling voerde, tot hij zichzelf door verdrinking om het leven bracht. Ik zie de deelnemers van het KEA-congres weer voor me, die ademloos naar Annerieke Luijendijk luisterden.
Nu vertelt ze dat een paar van haar naasten in het vakgebied zitten. Met hen kon ze wel sparren: ‘Mijn zus is huisarts, die heeft al deze dingen wel meegemaakt. En mijn schoonmoeder is verpleegkundige, ook iemand die het werkelijk kan begrijpen… Ja, voor mij werkt het zo.’
Een arbeidsintensief beoordelingstraject
De opluchting in haar stem is nog steeds te horen als ze vertelt dat ze na een vakantie tot een besluit kwam.
‘Toen was ik er echt voor mezelf uit. Ik wist zeker: als ik hieraan begin hoef ik niet bang te zijn dat ik me later nog een keer zou bedenken. Als dit blijkt te voldoen aan alle zorgvuldigheidseisen en ik er echt van overtuigd ben dat dit het goede is om te doen, als hij het ook nog steeds wil, dan doé ik het ook. Dus toen kon de tweede fase beginnen. Want voor mij stond nog niet vast dat er geen andere optie was.’
Ze zet haar woorden met voor haar doen luide stem kracht bij: ‘Nee. Nee. Nee!’
Daarna weer beschouwend: ‘Dus toen begon een heel arbeidsintensief beoordelingstraject. Toen hij deze vraag stelde wist ik natuurlijk wel dat de kans dat hij voor euthanasie in aanmerking zou komen heel reëel was.’
Met nadruk: ‘Dat wil niet zeggen dat ik ook werkelijk wist, hij komt er écht voor in aanmerking. Maar met de kennis die je hebt als behandelaar kan je niet je ogen sluiten voor wat er allemaal al is gebeurd en voor de duur van het lijden. Er wordt ook wel door mensen om euthanasie gevraagd waarvan ik door kennis en gevoel weet, dit is bij deze persoon helemaal niet aan de orde, dit zou absoluut niet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen. Dat was bij deze jongen dus heel anders. Toch duurde dus enkele maanden voor ik hem kon zeggen dat ik zijn verzoek zou inwilligen.’
Ik vraag of haar patiënt in de vele maanden dat ze bezig was met het beantwoorden van zijn vraag nog pogingen heeft gedaan om zichzelf om het leven te brengen.
‘Nee. Daar was hij al langere tijd mee gestopt. Na de poging die hem blijvend letsel opleverde besloot hij niet op die manier te willen overlijden, niet met nog meer invaliditeit. Hij kon het ook niet meer aan om toch weer wakker te worden. Hij zei waardig te willen sterven.’
Luijendijk gaat uitvoerig in op mijn vraag waarom het zo lang duurde voor ze tot een besluit kwam.
‘In de mediadiscussies gaat het er heel vaak over dat het zo ontzettend moeilijk is of zelfs helemaal niet te voorspellen of iemands lijden uitzichtloos is en blijft. Ik denk dat de eerste vraag moet zijn of er in alle redelijkheid nog behandelopties zijn. Dat was voor mij best goed te analyseren door het heel systematisch aan te pakken. Bij elk probleemgebied heb ik uitgezocht wat er gedaan was, en wat niet gedaan. Niet alleen de medische behandelingsmethoden, maar ook alle pogingen die de behandelaars en de patiënt hebben gedaan om een waardig, zinvol leven op te bouwen. En als ook dat niet lukt en je echt niet meer in alle redelijkheid iets kan bedenken wat het lijden zou kunnen verminderen, dan vond ik dat criterium van uitzichtloosheid goed te beoordelen.’
Alleen de patiënt kan bepalen wat ondraaglijk is
Ze legt haar handen op tafel, kijkt mij recht aan, spreekt met klemtonen, alsof ze het belang van wat ze nu gaat zeggen wil benadrukken.
‘Wat ik veel moeilijker vond is te beoordelen of dat lijden dan ook ondrááglijk is. Dat vond ik zo ingewikkeld omdat ik het zelf niet kan vóelen Alleen de patiënt kan bepalen of hij het nog kan dragen of niet. En die grens ligt bij iedereen anders. Ik vond dat het állermoeilijkste om in woorden te vangen. Hij kan dat wel zeggen maar hoe kan ik dat dan onderbouwen? Waaruit blijkt dat werkelijk? Je kan je hooguit een stuk inleven. Maar dan nog blijft de vraag, kan je het dan écht niet nog een beetje volhouden?’
Bij deze woorden moet ik weer aan Mandy Cohen denken. Beschrijft Annerieke nou dat ze ook in de reddingsmodus verzeild was geraakt? Ik stel de vraag anders: moet je als behandelaar wel wíllen beoordelen of het lijden ondraaglijk is?
Ze legt uit dat je er vanwege de zorgvuldigheidseisen in de wetgeving, die ze overigens oké vindt, niet aan ontkomt om het ondraaglijke te onderbouwen: ‘Terwijl dat zó de beleving van de patiënt zelf is… Dus, waar haal je het bewijs vandaan? Ik heb veel met hem gepraat, me helemaal verdiept in hoe zijn leven er van minuut tot minuut uitzag. Om een beeld te krijgen waarmee ik me kon indenken dat voor hém het bestaan ondragelijk was.’
Ze lacht weer: ‘Ik heb me als een detective door zijn leven bewogen.’
Ik veronderstel dat ze rust in haar hoofd had toen ze haar besluit had genomen.
Weer met opluchting in haar stem: ‘Ja! Ja, zeker! Ik was er volledig rustig over. Maar niet over de volgende stap, de uitvoering. Daar heb ik ook de tijd voor moeten nemen. Het was toch mijn eerste keer en ik ben er ook nooit bij geweest als coassistent of zo. Ik wist ook niet precies hoe het zou gaan. Ik heb er wel nascholing over gevolgd, maar dat is alleen papier en wat mensen vertellen. En je moet alle handelingen zelf verrichten, alleen het infuus zou voor mij worden geprikt door een verpleegkundige. Gelukkig kreeg ik hulp van de consulent van het Expertisecentrum, die me al het hele traject had bijgestaan.
Zoektocht naar een waardige plek
Ik vraag waar ze de euthanasie verleende.
Ze trekt een gezicht van breek-me-de-bek niet open.
‘Dat was nog heel problematisch. Omdat ze in zijn kliniek zelf geen euthanasie geven wilden ze ook niet dat het daar door mij werd gedaan. Gênant is misschien een groot woord, maar ze zeiden dat het wel in een huisje in een naburig vakantiepark kon gebeuren. Daar heb ik van gezegd dat waardig sterven ook op een waardige plek moet gebeuren. In zo’n park komen mensen om vakantie te vieren, niet om te sterven.’
Hoofdschuddend, met opgetrokken wenkbrauwen: ‘Dan zit je in een huisje met zo’n droevig schilderijtje… Ja toch, dat kán toch niet? Maar het bleek afschuwelijk lastig om een goede plek te vinden. Ik heb zeker tien hospices in de regio gebeld. Tevergeefs. Via de consulente van het Expertisecentrum vond ik tenslotte een hospice waar we wel terecht konden, helemaal in het Noorden van het land, ze had daar contacten. Ik was er nog nooit eerder geweest toen ik er voor de euthanasie heen ging. Ik moest eerst nog naar de apotheek om de medicatie te halen. Het hospice bleek gelukkig een prachtige plek, een plek waar ik graag zelf zou willen overlijden.’
Ze kijkt voor het eerst verbaasd bij mijn vraag of ze er ontspannen heen reed. Haar stem gaat omhoog.
‘Nee, natúurlijk niet. Het was een heel spannende dag. Ik vond het doodeng. Spannend en eng. Ik wist wel dat het goed zou komen, ik had het goed voorbereid, er alles aan gedaan wat ik eraan kon doen, ik wist dat er mensen waren die me zouden gaan helpen, er was een plan B als het niet zou lukken, de apotheek zou komen als de medicijnen niet goed zouden werken, er waren echt noodplannen omheen. Het was ook geruststellend dat de consulente van het Expertisecentrum er bij was en die verpleegkundige. Ook zijn behandelaar van de kliniek. Dat was fijn. Voor de patiënt en voor mij. Ik kon hem zelf niet steunen en nabijheid bieden. Dat ging niet goed samen met mijn positie als uitvoerder. Kennelijk voelde hij dat zelf ook aan, want zij was door hem gevraagd om die dag eerder te komen. Dat heeft ze gedaan. Ze heeft haar professionele rol die dag opzij gezet, is daar voor hem geweest als mens. Dat was ongelooflijk oké. Heel bewonderenswaardig.’
Bezwerend: ‘Niet dat ik mijn taak zakelijk heb gedaan, ik heb het met liefde en aandacht gedaan, maar ik was me wel bewust van die verschillende rollen.’
Het ging zó snel
Nadenkend: ‘Het ging allemaal heel waardig. Voor mij was het de eerste keer, maar voor de verpleegkundige van het Expertisecentrum was het natuurlijk al de hónderdste keer. Dus zij schakelde, zoals je dat ook op de eerste hulp doet, van we doen dit met aandacht en professie, daarna ook terug naar het leven…én ga jij deze zomer nog op vakantie? Ja, dat was voor mij anders. Ik was er natuurlijk nog helemaal vol van.’
Had ze al eens eerder een overlijden meegemaakt?
‘Ja, van oma’s. Daar was ik bij. Twee keer. Maar dit was absoluut heel anders. Ik vond het echt bizar. Een jonge man, iemand die lichamelijk gezien nog lang te leven had. En hij was meteen zó dood. Het ging zó snel. Ik vond het heel indrukwekkend.’
Er waren geen verwanten bij?
‘Nee. Dat wilde die jongen niet. Hij was ontspannen, al vanaf het moment dat het besluit er was. Hij is zelf naar het hospice gegaan, met een taxi. Het team van de kliniek en zijn medebewoners wisten niet dat het precies op dat moment zou zijn. Hij wilde niet dat er om hem gerouwd werd. Hij is anoniem gecremeerd. Hij heeft zijn afscheid zelf geregeld, maar daar is niemand bij geweest.’
Stilte.
Ze is mijn vraag voor: ‘Ik ook niet.’
Ik kan het nauwelijks geloven, zoveel eenzaamheid: ‘Dus alleen de uitvaartondernemer?’
‘Ja.’
‘Voor ik naar huis ging heb ik bloemen gekocht, ter nagedachtenis aan hem, ik moest iets doen, iets symbolisch, iets om te onthouden, om hem te herdenken… dus dat heb ik gedaan voor mezelf. Het naar huis rijden was best lang, dus ik heb in de auto mijn collega’s gebeld en die hebben geluisterd. En daarna was het ook gewoon fijn om thuis te komen. De kinderen en mijn partner wisten het wel. Kan ook niet anders. Suïcidaliteit is in de jaren dat ik in de kliniek werkte een groot ding geweest. Er zijn ook kinderen overleden, er heeft hier wel eens een rouwkaart gestaan. Dus het is geen onderwerp dat er niet mag zijn, maar zoals ik al zei, mijn partner en kinderen leiden toch hun eigen leven. Gelukkig maar.’
De toetsingscommissie
De beoordeling of degene die euthanasie verleende zorgvuldig gehandeld had komt pas achteraf. Annerieke vond dat moeilijk, ook al was ze daar zelf honderd procent zeker van.
‘Het was niet zo dat ik wekenlang in spanning heb gezeten. Ik heb er ook heel vaak niet aan gedacht. Ik vond het wél belangrijk wat de toetsingscommissie ervan zou vinden. Het duurde ook lang. Dus ik was blij toen die brief kwam en het oké was. Het was ook heel fijn dat ze schreven het te waarderen hoe ik de commissie had meegenomen in het besluit en dat alle overwegingen voor hen helder waren en ze het heel zorgvuldig vonden. Dat compliment deed me goed. Het was een menselijke brief. Ze hadden het echt goed gelezen, oog gehad voor mijn rol in deze zaak.’
Enige tijd nadat ze de euthanasie had verleend kwam ze er in een uitzending van Nieuwsuur op terug. Ze vertelde over haar aanvankelijke aarzelingen en hoe ze uiteindelijk tot het inzicht kwam dat de beroepsgroep enige nederigheid past over de mogelijkheden van behandeling: “Soms is psychiatrisch lijden zo groot, dan kleurt het alles wat het leven waardevol maakt. Dan vind ik de euthanasievraag invoelbaar, en een onderdeel van goed medisch handelen.”
Dat zei ze begin april 2024, kort voor het debat losbarstte over euthanasie bij psychisch lijden, met name bij jongere patiënten. Ze werd er totaal door verrast.
‘Ik dacht dat er meer consensus in onze beroepsgroep was. De polarisatie heeft wel effect op me. Ik voel nu een zekere terughoudendheid om het nog een keer te doen. Ik ben kort geleden gevraagd voor een tweede traject. Ik weet nu dat ik het kan. En dat ik het goéd kan. Het ook met minder consultatie kan doen, al zal ik altijd steun van collega’s nodig hebben. Het is me volstrekt helder hoe het moet, door deze eerste ervaring en door de regels die we met elkaar hebben afgesproken, de euthanasiewetgeving, de richtlijnen van de NVVP, de KNMG.’
Ben ik de volgende die onder vuur komt te liggen?
Ze wikt en weegt aanvankelijk haar woorden, maar wordt allengs feller als ze ingaat op de actie van een groep collega’s richting openbaar ministerie en in de media.
‘Dat er achteraf nog zó geoordeeld kan worden door jouw vakgenoten, dat ze in de media op zo’n manier schrijven over het individueel functioneren van collega’s, ze veroordelen en aanklagen zelfs, dat leidt ertoe dat ik de volgende keer als een jong iemand zich tot mij wendt, laten we zeggen ergens tussen twintig en dertig, met de vraag of ik diegene kan helpen of niet…’
Ze maakt de zin niet af.
‘Het heeft geholpen dat de KNMG zich duidelijk heeft uitgesproken tegen de handelwijze van de psychiaters die zich tot het openbaar ministerie hebben gewend. Maar ik heb de steun gemist vanuit de NVVP. Ik weet niet waarom die er niet is geweest. Wat ik me kan indenken is dat er angst speelt. Alleen: waarvoor? Een debat in de beroepsgroep is prima, en als dat tot nieuwe inzichten leidt zal ik die vanzelfsprekend meenemen in mijn overwegingen. Maar op deze manier levert het alleen maar schade op.’
Dan, vastberaden:
‘’Het heeft echt invloed op de toegankelijkheid van de zorg rond de euthanasievragen. Ik heb dat bij mezelf gemerkt. Ik wil dat we ons houden aan de huidige wet- en regelgeving, maar ook aan onze beroepscode die we met elkaar hebben afgesproken. Dat we elkaar in de media niet veroordelen. Ik heb me afgevraagd, ben ik dan de volgende die veroordeeld gaat worden? Mijn casus lijkt best wel op de casus van de collega die beschuldigd wordt. Allebei gaat het om een jong iemand. Dat is iets waar ook ík ja tegen heb gezegd. Ik ben volledig transparant geweest naar de toetsingscommissie, naar alle naasten, naar de patiënt en naar alle collega’s die met mij dit traject doorliepen. Maar ik heb geen ja gezegd tegen een kans op een beoordeling, tegen een vraag om een véroordeling door het openbaar ministerie. Dat vond ik echt heel schadelijk. Schándelijk.’
Ze rondt ons gesprek af: ‘En dat mag zó in het interview.’
De weg op de dijk waaraan Anneriekes huis ligt is smal. Er komen geregeld auto’s voorbij, die zich lang niet allemaal aan de snelheidslimiet houden. Met mijn OV-fiets aan de hand wacht ik op een moment om over te steken. Annerieke staat naast me en kijkt mee naar links en naar rechts. Ze woonde hier al toen de kinderen nog klein waren, zegt ze.
‘Het zit in ‘m DNA om heel voorzichtig te zijn.’
Ja, ze is voorzichtig, en niet alleen bij het oversteken, denk ik, als ik met een hoofd vol gedachten en beelden onder een nog steeds blauwe hemel wegrijd na te zijn uitgewuifd.
Onno Bosma
Het interview met Annerieke Luijendijk is juni 2025 afgenomen.